Inhoudsopgave:
Vraag- en aanbodzijde economie zijn beide gebaseerd op het algemene vertrouwen in markten. In beide gevallen wijzen de verschillende meningen erop dat markten in wezen rationele toewijzers van middelen en beloningen zijn, maar de motor van die markt is het verschil. Deze twee economische scholen streven naar verlichting van de werkloosheid en het meest rationele gebruik van de overheid om het doel te bereiken van rationele en gerechtvaardigde beloningen.
Overheidsbeleid
Overheden hebben een vrij beperkt arsenaal aan beleidswapens voor gebruik in de economie. Belastingheffing en regulering zijn altijd de twee belangrijkste bronnen van overheidsingrijpen. Daarnaast kunnen overheden industrie kopen, openbare werken bevorderen, welvaarts- en werkloosheidsuitkeringen betalen, oorlogen beginnen, invoer beperken en arbeid mobiliseren. Deze overheidswapens in de economie worden heel anders bekeken door vraag- en aanbodkant-economen.
Beleid aan de aanbodzijde
Aanbodzijde, zoals de naam al doet vermoeden, neemt de producenten en investeerders van rijkdom als de motor van de economische ontwikkeling. Het fundamentele argument is dat de producenten en investeerders een aantal prikkels nodig hebben om investeringen en innovatie te bevorderen. Deze reeks prikkels vereist dat de staat - gezien als een onproductieve en parasitaire entiteit - de belastingen verlaagt voor die groepen en klassen die het waarschijnlijkst zijn om hun geld verstandig te investeren in productie en innovatie. Daarom moeten de belastingen laag zijn, moeten de begrotingen in evenwicht zijn, moet de regelgeving tot een minimum worden beperkt en moet de internationale handel worden vrijgehouden.
Beleid ten aanzien van de vraagzijde
De vraagzijde neemt het grootste deel van zijn theoretische werk van de Britse econoom John Maynard Keynes. Hij was van mening dat de echte motor van economische ontwikkeling op het niveau van de consument komt. Daarom moeten overheden nauw betrokken zijn bij de economie. Als de consument - en dus de vraag - de motor van de economische groei is, moet de staat er alles aan doen om de koopkracht van de gemiddelde persoon te vergroten. Dit vereist op zijn beurt dat de staat openbare werken doet en alle vormen van rechten verhoogt. Volledige werkgelegenheid is het doel van de vraagzijde-econoom, en het doet er niet toe waar de bron van die werkgelegenheid is. Het enige dat telt, is dat consumenten producten en diensten blijven kopen en de economie draaiende houden.
Staten en markten
Deze twee stromingen denken, hoewel ze geloven in het marktmechanisme, de markt anders. De promotor aan de aanbodzijde beschouwt markten als gesloten, op zichzelf staande eenheden. Ze zijn inherent rationeel omdat de vraag van consumenten snel wordt vertaald in prijzen die vervolgens signalen naar producenten sturen om meer van een artikel te maken. Voorstanders van de vraagzijde zijn van mening dat er geen echte reden is om te geloven dat het verlagen van belastingen betekent dat producenten en investeerders hun bespaarde geld rationeel zullen investeren. De verschillende opvattingen over overheidsbeleid ten opzichte van markten zijn gebaseerd op de opvattingen van de twee scholen over menselijke rationaliteit. Voor de voorstander van het aanbod zullen lage belastingen en minimale regelgeving leiden tot rationele resultaten, omdat iedereen wil profiteren. Aan de vraagzijde zal worden gesteld dat de markt geen volledige werkgelegenheid garandeert en daarom zelfdestructief is, omdat werklozen niets kunnen kopen. De belegger investeert even vaak in niet-productieve zaken als in productieve zaken. Beleid is hier van belang omdat de overheid kan 'invullen' waar de markt faalt.